Gijs van Oenen Het nieuwe veiligdom De interpassieve transformatie van de publieke sfeer Deze tekst verscheen in: Open. Cahier over kunst en het publieke domein. SKOR/NAi uitgevers, 2004, no. 6, p. 6-16 Het veiligheidsprobleem in het publieke domein komt niet zozeer voort uit groter gevaar, maar is vooral een probleem van 'interpassief burgerschap', aldus rechtsfilosoof Gijs van Oenen. Hij onderzoekt hier de condities voor de verwording van de publieke sfeer tot obsessief medium van veiligheidszorg. Alles moet veiliger. Daarover zijn moderne burgers en hun overheid het eens, hoezeer zij verder ook van elkaar vervreemd mogen zijn. Dat vereist maatregelen. Harde maatregelen, en snel ook. Tegen kansloze allochtonen. Tegen hufterigheid. Tegen snelheidsovertreders. Tegen fraudeurs. Tegen fietsers zonder achterlicht. Tegen hooligans. Tegen wildplassers. Tegen georganiseerde misdaad. Tegen terrorisme. Tegen het roken. Tegen de verloedering. Tegen veelplegers. Tegen de permissieve cultuur. Ja, tegen wie of wat niet? Eén consequentie van deze tegencultuur lijkt wel duidelijk. Het ideaal van een beschaafde publieke sfeer kunnen we wel vergeten. Dat was de optimistische idee dat publieke confrontatie mensen beter maakt - een klassiek republikeins ideaal dat, in de tweede helft van de vorige eeuw, werd verdedigd door bijvoorbeeld Hannah Arendt, Jürgen Habermas en Richard Sennett. Laten we dit eens een interactief burgerschapsideaal noemen. Daarin verwerkelijken mensen zich niet alleen als privaat persoon, maar ook en vooral door interactie als burgers. In die interactie wordt niets anders 'geproduceerd' dan een beter begrip van wat als collectieve doelen kan gelden. Dit interactieve heiligdom van de publieke sfeer is echter aan een structurele transformatie onderhevig - om Habermas' klassieke terminologie maar eens in ere te herstellen. Mijn stelling is dat ze verandert in een interpassief veiligdom. Het belangrijkste streven daarin is niet meer naar ontmoeting of confrontatie, maar naar veiligheid. Publieke sfeer transformeert tot veiligdom, kortweg te definiëren als een ruimte waarin de zorg voor beschaving wordt geoutsourced. Moderne burgers geloven niet meer dat zij zich voldoende kunnen beheersen om zelf de verantwoordelijkheid voor een beschaafde publieke omgang op te brengen. Zij stellen daarvoor ánderen verantwoordelijk en aansprakelijk: de overheid, politie, toezichthouders, providers, bewakers. Deze oude en nieuwe managers van de publieke ruimte reageren nu met een nieuw soort beschavingsoffensief, dat de burger op eigentijdse, dat wil zeggen enigszins autoritaire en moraliserende wijze, weer bij zinnen probeert te brengen. Naar mijn idee zal dat niet meer lukken. De poging om een klassieke public man te rehabiliteren, stuit af op een fenomeen dat ik, in navolging van de cultuurfilosofen Robert Pfaller en Slavoj Žižek, aanduid als interpassiviteit. Betrokkenheid of engagement wordt uitbesteed, geoutsourced dus. Wij willen wel betrokken zijn, maar we geloven niet meer dat we het kunnen; daarom vragen we ánderen om betrokken te zijn, namens ons. Dit leidt echter niet tot gehoorzaamheid of volgzaamheid jegens die anderen, zoals de aanvoerders van het nieuwe beschavingsoffensief hopen. De conditie van interpassiviteit heeft twee kenmerken die zich daartegen verzetten. Om te beginnen ontdoet de uitbesteding van het engagement interpassieve burgers niet van hun eigenzinnigheid, integendeel. Zij volharden in een nuffige ontkenning van hun publieke verantwoordelijkheid, ook en juist wanneer degenen aan wie zij die hebben uitbesteed hen hierop aanspreken. Vandaar dat we in het hedendaagse veiligdom zo veel manifestaties zien van autistisch gedrag. Maar daarnaast zien we een wellicht moeilijker verklaarbaar verschijnsel. Interpassiviteit leidt ook tot een intens, welhaast dwangmatig verlangen jegens degenen aan wie zorg en verantwoordelijkheid zijn uitbesteed. Er ontstaat een obsessieve belangstelling voor de mechanismen van het systeem waaraan de dragers van de uitbestede verantwoordelijkheid zijn verbonden. Deze metabetrokkenheid, een betrokkenheid dus bij de betrokkenheid van anderen, verklaart de nieuwe fascinatie met ('nieuwe') politiek. Wat is de conditie van interpassief veiligdom? Hoe laat dit zich gelden in de sfeer van de arbeid en in die van de politiek? Hoe is de publieke sfeer getransformeerd tot interpassief veiligdom? Er bestaat een directe relatie tussen interpassiviteit, in wezen niets anders dan een radicalisering van het moderne ideaal van interactiviteit, en de verwording van de publieke sfeer tot object van 'veiligheidszorg'. Het principe van de dromenon Robert Pfaller en Slavoj Žižek ontwierpen het begrip interpassiviteit om te verklaren hoe sommige kunstwerken en media schijnbaar zorg kunnen dragen voor hun eigen receptie. In interactieve arrangementen besteedt het kunstwerk een deel van zijn verwerkelijking uit aan de toeschouwer. Daarentegen nemen interpassieve arrangementen juist de rol op zich die normaal gesproken door de toeschouwer wordt vervuld, namelijk het genot of de 'consummatie' van het kunstwerk. De toeschouwer, of consument, wordt zo boventallig. Beter gezegd, zijn betrokkenheid bij de realisatie van het kunstarrangement wordt overbodig. Het kunstwerk lijkt zichzelf te verwezenlijken en de toeschouwer actief te onthechten, te desinteresseren. Het archetypische huiselijke voorbeeld, dat Pfaller en Žižek ook noemen, is hier de videorecorder. Die doet meer dan uitzendingen opnemen wanneer wij zelf afwezig zijn. De videorecorder kijkt tv, namens ons. Hij verlost ons van de noodzaak om zelf te kijken. We hoeven niet zo nodig zelf te kijken, zolang we in de geruststellende wetenschap verkeren dat iemand of iets anders namens ons kijkt. Dat toonde ook een installatie van Eija-Liisa Ahtila in 2002 in Tate Modern. Videorecorders en monitors zaten op stoelen, terwijl bezoekers alleen konden staan. De monitors stonden naar allerlei kanten gericht, onverschillig voor menselijke aandacht. Soms stonden ze eenvoudig tegenover elkaar, de ruimte ertussen aldus volledig 'mediërend'. De betrokkenheid van de toeschouwer was aldus louter interpassief. De toeschouwers genoten via de media, de media namens de toeschouwers. Dat de media genieten, verklaart nog niet helemaal waarom we óns genot aan hen zouden uitbesteden. Waarom niet tevreden zijn dat althans de media genieten? Waarom ons genot projecteren in hun genoegen? Pfaller verklaart dit met behulp van het principe van de dromenon. Dat is een generalisatie van mechanismen als de videorecorder of het Tibetaanse gebedswiel, een ander favoriet voorbeeld van Pfaller en Žižek. Ook zo'n gebedswiel, dat 'namens ons bidt', toont de perpetuum mobile-kwaliteit die interpassieve media eigen is. Doelloos en leeg als ze zijn, wekt hun beweging een sterke fascinatie op bij degenen in wiens dienst ze opereren. Die fascinatie geldt niet de inhoud, dus bijvoorbeeld uitzending of gebed, van wat wordt uitgezonden, opgenomen, of anderszins 'verwerkt'. Eerder is het de sensatie van permanente aansluiting op een draaiend medium die bevredigend, zelfs obsederend, werkt. Volgens Pfaller besteden we in feite aan het doelloos draaiende medium (misschien wel een pleonasme!) onze subjectiviteit uit. Hij illustreert dit met het gegeven dat mensen die live naar een voetbalwedstrijd kijken op tv, vaak ongemakkelijk en geïrriteerd reageren wanneer wij hen aanspreken of anderszins storen. Dat is niet direct omdat zij bang zouden zijn een cruciaal moment in de wedstrijd te missen. Belangrijker is, volgens Pfaller, dat zij willen 'verwijlen' voor, of met, de uitzending. Hun eigenlijke genot is niet dat van plezier of vermaak, maar het genot van de bescherming die de machine waaraan zij zich hebben verbonden hun geeft. Dit is de machine van het dromenon, een puur medium zonder inhoud, een 'stand-in' voor onze subjectiviteit. Het dromenon functioneert als scherm: bescherming en afscherming van de vergetelheid waarin de toeschouwer zich weg laat zakken. De flexibele mens Interpassiviteit beïnvloedt tal van activiteiten in de hedendaagse samenleving en haar instituties, bijvoorbeeld de arbeid. Daar zien we trends als flexibilisering, outsourcement en netwerken. Steeds ligt daar een relatie tussen de structuur van de arbeid en de ervaring van subjectiviteit van degenen die arbeid verrichten. De à nhoud van het werk, dan wel het product, wordt steeds minder belangrijk. In de mediawereld wordt dit steeds vaker met een zekere laatdunkendheid content genoemd - 'vulling', die zo winstgevend mogelijk door de dure infrastructuur moet worden gejaagd. Steeds belangrijker daarentegen worden monitoring, procesbewaking en supervisie. Hands on is vervangen door, of wordt equivalent van, de bediening van een interface. Mede dankzij zo'n interface kan één persoon de meest uiteenlopende taken verrichten. Of andersom, kan een bepaalde taak door willekeurig wie verricht worden. In zijn boek De flexibele mens heeft Richard Sennett dit proces perceptief geanalyseerd. De moderne organisatie van de arbeid verlangt een 'flexibele mens', een mens die zich steeds sneller aanpast aan de eisen van het immer nieuw geconfigureerde productieproces. Van een functioneel vereiste wordt flexibiliteit hier tot een nieuwe deugd. Goed werkende instellingen worden om de haverklap gereorganiseerd, met flexibiliteit niet als middel maar doel. Van werknemers wordt verwacht dat zij voortdurend de bereidheid tonen om van functie of locatie te veranderen, ook wanneer daarvoor geen reële aanleiding bestaat. Het gevolg hiervan is een sterke onthechting. Alle mogelijke producten kunnen worden gemaakt, maar geen werknemer heeft meer voeling met enig product in het bijzonder. Dit is het proces van interpassiviteit ten voeten uit: een voortdurend versterken van 'interactiviteit', dat wil zeggen een geoptimaliseerde interactie tussen functies van mens en machine in het productieproces, gaat vergezeld van een verlies van betrokkenheid bij en belangstelling voor doel en product van het proces. Tegelijk zoeken veel werknemers juist in die geïntensiveerde interactie compensatie voor het verlies aan betekenis in hun werk. Zij hebben de flexibiliteit geïnternaliseerd als deugd, als uitdrukking van hun eigen motieven en doelen. Zo lijden zij onder de ervaring van een innerlijk 'gebrek', dat zij fanatiek proberen te vullen met juist die activiteiten die deze ervaring teweeg hadden gebracht. Sennett illustreert dit punt met een mooie anekdote van een bakkerij in Boston die hij tijdens zijn veldonderzoek had bezocht. Daar werkte een Jamaicaan die op zijn tiende naar Boston was gekomen, en zich in meer dan vijfentwintig jaar in de bakkerij had opgewerkt van hulpje tot meesterbakker en voorman. De bakkerij had het al die jaren goed gedaan, al was zij danig veranderd: vroeger werd nog ouderwets alles met de hand zelf gebakken, nu was het hele bakproces gecomputeriseerd. Ondanks de voorspoed stapten veel nieuwe medewerkers na korte tijd weer op. Daarover vertelde de voorman aan Sennett: 'When somebody tells me there's no future here, I ask what they want. They don't know; they tell me you shouldn't be stuck in one place.' De outsourcement van de politiek Een vergelijkbare vorm van impliciete, interpassieve frustratie zien we in de moderne politiek. Ook daar vigeert een verlies van belangstelling voor het uiteindelijke 'product'. De betrokkenheid verschuift naar het proces van (interactief) 'beleidmaken'. Het gaat daarbij, opnieuw, niet primair om de à nhoud van enig beleid. De interesse ligt vooral in het geruststellende gevoel in de beschermende nabijheid te verkeren van het immer draaiende proces van beleidmaken. Dit proces en die nabijheid worden hoger gewaardeerd dan het product of doel van het politieke proces. Dit is de ultieme plaats waar D66 en 'nieuwe politiek' à la Fortuyn elkaar vinden. Beide beloven aan burgers een steeds grotere nabijheid tot het politieke proces, en beide zijn wezenlijk ongeïnteresseerd in inhoud of resultaat daarvan. Beide zijn gevangen in een interpassieve fascinatie met politieke macht. Deze ontwikkeling is de resultante van een aantal recente ontwikkelingen in politiek en samenleving. Ik noemde al het outsourcen. Net als in het bedrijfsleven worden in de politiek thans talloze activiteiten uitbesteed. In de politiek neemt dat de vorm aan van verzelfstandigen, privatiseren en anderszins 'op afstand zetten' - denk alleen maar aan de talloze zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) en 'toezichthouders'. De gedachte is dat zulke activiteiten elders beter, efficiënter, goedkoper of betrouwbaarder kunnen worden uitgevoerd. Of dit nu waar is of niet, de uitbestedingstrend heeft aan het gezag van de politiek grote schade toegebracht. De indruk is ontstaan dat bijna alles wat de politiek doet, eigenlijk elders beter kan worden gedaan. En erger nog, dat eigenlijk nauwelijks nog iets specifiek als overheidszaak of staatstaak beschouwd hoeft te worden. Nagenoeg à édere overheidsfunctie kan worden uitbesteed. Er is dus niets intrinsiek politieks wat ons commitment nog zou behoeven. En niets waarmee we ons engageren is intrinsiek politiek. Deze outsourcement van de politiek gaat naadloos samen met het liberale credo van de autonome, zelfverzekerde burger die zijn eigen boontjes dopt en die door de overheid niet moet worden lastiggevallen. Deze burger ziet zichzelf als een capabele marktoperator, die door de politiek alleen gefaciliteerd mag en moet worden. En belangrijker nog, ook de politiek ziet dit zo. Ze is steeds 'interactiever' geworden. Continu is ze verwikkeld in opiniepeilingen, onderzoeken naar voorzieningengebruik, en in doelmatige beleidsonderhandelingen. De burger heeft een ongeëvenaarde toegang tot het beleidsproces, maar toch is er nauwelijks inhoudelijke belangstelling voor politiek. Verwachtingen en eisen ten aanzien van de overheid stijgen dramatisch, terwijl het ledental van politieke partijen even dramatisch daalt. Ziehier de interpassiviteit van de hedendaagse politiek. Een radicalisering van de interactiviteit gaat samen met een verlies aan inhoudelijke interesse. Net als arbeid is politiek tegenwoordig bovenal procesbewaking. Het systeem draait en behoeft van mensen slechts 'monitoring'. Toch bestaat er tegelijk een intens gevoel van verbondenheid met het politieke proces, een interesse die bijna obsessief is te noemen. Het eigenaardige is dat die belangstelling vooral bestaat bij degenen die een afkeer hebben ontwikkeld van het politieke systeem. Zij kankeren wel op het gebrek aan praktische resultaten van het politieke proces, maar dat weerspiegelt vooral hun nagenoeg grenzeloze geloof in de potentie daarvan. Het gebrek aan resultaten wijten zij aan onwil of onmacht van de politici. Tegelijk benijden zij de politici vanwege hun bevoorrechte positie. Dat gaat dan niet om het voorrecht van de macht of de status, want zulke voorrechten genieten de hedendaagse politici niet meer - en dat weten de burgers heel goed. Nee, het gaat om het voorrecht van de interpassiviteit: de bescherming die men vermoedt te genieten in de nabijheid van het immer rondrazende beleidsproductieproces. De politici zijn 'aangesloten' op dit proces, en de boze burgers vermoeden dat dit de geheime reden is waarom politici van hun beroep genieten. De afgunstige burgers willen ook zo'n 'aansluiting'. Niet om de inhoud van politiek mede te bepalen, of - net zomin als bij de voetbalwedstrijd op tv - omdat zij anders bijzondere momenten zouden kunnen mislopen. Zij willen eenvoudigweg de bescherming van de politiek als dromenon. Als politiek subject, als burger, willen zij liefst vergetelheid ervaren, en iedere interventie van buiten wordt ervaren als pijnlijke herinnering aan het bestaan als concrete burger, met concrete maatschappelijke plichten. Zij verlangen de ervaring van interpassieve politiek, niet vanwege de praktische beleidseffecten, maar vanwege de (tijdelijke) ontheffing die deze hun lijkt te bieden van hun praktische sociale verantwoordelijkheden. Interpassief genot Hoe staat het met de interpassiviteit in relatie tot de veiligheid, en het publieke domein? Ik denk dat hier dezelfde mechanismen aan het werk zijn. H.J.A. Hoflands treffende analyse van een recente minicontroverse kan dit illustreren. 200.000 Amsterdamse huishoudens ontvingen rond kerst 2003 een formulier van het 'Registratie Orgaan Nederland'. Gevraagd werd aan te kruisen of men illegalen kende en zo ja, of men bereid was deze aan te geven. Dit 'orgaan' was echter geen overheidsinstelling, maar een schuilnaam voor een project van kunstenaar Martijn Engelbregt, die hierin samenwerkte met politiek-cultureel centrum De Balie. In brede kring ontstond verontwaardiging: deze kwestie zou, mede vanwege mogelijke associaties met de Duitse bezetting, te gevoelig liggen om te exploiteren voor een kunstproject. Maar Hofland zag in dat hier aan een heel andere gevoeligheid wordt geraakt. Hij schreef: 'Nederland kan zich dol individualiseren, miskende automobilisten legen hun machinegeweer op radarkastjes, buschauffeurs weten 's ochtends niet of ze levend thuis zullen komen (…), maar komt er een gedrukt formulier in de brievenbus dan verandert de zaak. Er is toch nog gezag, zou je zeggen, maar welk gezag.' In mijn termen: Engelbregt raakte aan de interpassieve gevoeligheid. Burgers hebben geen enkel probleem met het excessieve, emotiebelevende gedrag in de publieke sfeer. Zij genieten daarvan. Het formulier raakt echter aan het nog excessievere, maar heimelijke genot dat zij beleven door zich nabij het beleidsproductieproces te vinden. Invullen van het formulier betekent een explicitering van deze nabijheid en openbaring van het daaraan verbonden genot. Engelbregts ondervraging vormt daarmee in feite een bespotting van de burger. Het formulier bezorgt hem de schaamte betrapt te zijn in zijn interpassief genot, zijn meest geliefde maar meest geheime exces - een Lacaniaan als Žižek zou zeggen dat de 'gewone' publieke excessen eigenlijk alleen bestaan om dit ene meest geheime exces te maskeren. Zoals al vermeld, ligt de oorsprong van de moderne publieke sfeer in de 'interactiviteit.' Burgers gingen met elkaar een publieke confrontatie aan: zowel in de pers als buiten op straat. Zo lieten zij niet alleen hun mening blijken, maar creëerden zij ook een nieuw domein, het domein van publieke meningsvorming. Daarin werden opinies niet louter 'geventileerd', maar ook bediscussieerd, verdedigd, herzien, en verder ontwikkeld. Op die manier kwam niet alleen individuele, maar ook collectieve meningsvorming tot stand. Deze sfeer is bloot komen te staan aan allerlei interferenties, die haar interactieve betekenis relativeren, modificeren, maar in zekere zin ook radicaliseren. Zo staat ze al tijdenlang onder de krachtige invloed van financiële belangen, zeker in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Daarnaast is ze vergaand 'gemedieerd'. Dat betekent niet alleen dat er vertekening en kleuring plaatsvindt, maar ook dat interpassiviteit zich doet gelden. De media - en in het bijzonder de massamedia, zoals de tv - functioneren immers op vergelijkbare wijze als hierboven is beschreven voor de arbeid en de politiek. Ze radicaliseren de interactieve meningsvorming, en organiseren die gaandeweg steeds meer zelf. De kijkende burger wordt zo vergast op een steeds sneller ronddraaiend circus van meningen, die hun inhoudelijke betekenis snel verliezen maar toch steeds blijven fascineren, omdat er steeds weer iets nieuws wordt 'geproduceerd'. Met als culminatiepunt het breaking news: daarin gebeurt bijna nooit echt iets, maar het creëert een dagenlange feeding frenzy voor een overvloed aan 'deskundigen' op de tv. Interpassieve fascinatie komt ook hier niet zozeer tot stand vanwege de - meestal afwezige - hoogtepunten, maar bovenal door het gevoel van verbondenheid met een proces dat op volle toeren ronddraait, zonder aanwijsbaar doel of effect. Met de 'interpassivisering' van de publieke sfeer verminderen ook de interactieve vermogens van de burgers. Dit bedreigt de leefbaarheid van die sfeer. Het probleem is niet eens zozeer dat burgers niet zouden kunnen inzien welke normen en gedragingen nodig zijn om een beschaafde publieke ruimte in stand te houden. Dat kunnen zij best. Maar zij verklaren zichzelf in toenemende mate incapabel om ook daarnaar te handelen. Zij brengen eenvoudig de zelfbeheersing en zelfbeperking niet meer op die hiervoor nodig zijn. Dit is wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar recente rapport over normen & waarden 'de last van het gedrag' noemde, daarmee verwijzend naar het gegeven dat 'een groot en groeiend aantal personen in hun gedragingen niet meer leven naar de waarden die ze zeggen na te streven'. Het prototype van deze burger is de man die wegens openbare geweldpleging voor de politierechter staat en dan ter verklaring zegt: 'Ik ben nu eenmaal een jongen met een kort lontje.' Liever dan zichzelf te herinneren hoe behoorlijk te handelen, verwijlt zo'n kortgelonte burger interpassief in de publieke ruimte. Zulk verwijlen kan allerlei vormen aannemen, met als gemeenschappelijke noemer emotiebeleving. De hedendaagse samenleving is een samenbeleving. En dat is tegenwoordig een interpassieve ervaring: burgers laten zich letterlijk 'beleven'. Dat kan bij een voetbalwedstrijd zijn, een koninklijk huwelijk, een maffiabegrafenis, een herdenking, een demonstratie. De ultieme vorm van zulke collectieve emotiebeleving is wellicht de flash mob: mensen die zich per sms laten instrueren om, en masse, ergens op een willekeurige plek op te duiken om daar een paar minuten even demonstratief als zinloos te verwijlen. De emotiemachine De publieke sfeer is een toneel geworden waarop vooral interpassieve rollen worden gespeeld. Er worden emoties beleefd, reputaties onder de aandacht gebracht en frustraties afgereageerd, ongericht en zonder aanzien des persoons. De stemming kan vreugde betreffen of rouw, een stille mars of luidruchtig agressievertoon, en het één kan zomaar omslaan in het ander. Wie toevallig 'interactief' in die ruimte aanwezig is, heeft geen idee of hij als steunpilaar of als hinderpaal zal worden gepercipieerd. Een mooi voorbeeld daarvan ervoer ik op de namiddag van 8 mei 2002, op de Rotterdamse Coolsingel. Twee dagen daarvoor was Pim Fortuyn vermoord, en bij het stadhuis stond een lange rij voor de condoleanceregisters. Vanuit het winkelgebied van de Lijnbaan daartegenover vloeide tegelijkertijd een onafzienbaar Feyenoord-legioen over de singel heen, in feestelijke afwachting van de UEFA-cupfinale later die avond. Beide groepen met hun heel verschillende emoties vonden elkaar echter moeiteloos en zonder conflicten. De aard van de emotie deed er minder toe dan het verlangen die samen met anderen in de publieke ruimte te beleven. Deelname aan de publieke sfeer betekent voor de moderne burger: collectieve emotiebeleving. Hij wil als het ware aangesloten worden op de emotiemachine die in de publieke sfeer op gang wordt gebracht. Het is het publieke equivalent van de aansluiting op discman, mobiele telefoon, of videorecorder. Steeds zoekt men de bescherming van de dromenon: het ronddraaiend object of proces dat louter door zijn nabijheid aan ons de sensatie van bescherming en vergetelheid weet te verschaffen - de ontologische kern van wat René Boomkens acht jaar geleden al de 'geborgenheidsmachine' noemde, 'al die praktijken die bij ontstentenis van een levend openbaar domein (…) zorg dragen voor de beveiliging en bewaking van ons alledaagse bestaan'. Dat betekent niet dat wij beschermd worden tegen agressie of geweld, integendeel zelfs. Het betekent dat wij ons bevrijd voelen van de noodzaak om daarvoor verantwoordelijkheid te nemen. De moderne burger voelt zich aangestoken, of meegesleept, door het collectieve proces. Of zelfs dat is nog te interactief uitgedrukt. Eerder lijkt de ervaring van zo'n burger op een 'getuigenis'. Net als een interpassief kunstwerk heeft de emotiebeleving in de publieke sfeer de subjectieve inbreng van de moderne burger niet nodig. Integendeel, het neemt zijn subjectiviteit van hem over. De burger wordt louter een stand-in van dit proces, een 'meeloper' in de meest letterlijke zin van het woord. De dromenon loopt, en de burger loopt mee. Denk aan wat in de filmwereld de sequel heet: straks draait hij, nu al fascineert hij, je moet erbij zijn geweest, en hij is nóg gewelddadiger… Dit is de paradox van de dromenon: het is een 'attachment machine', waarvan het belangrijkste product ironisch genoeg onthechting is, 'detachment'. Burgers voelen zich steeds sterker 'geïnvolveerd', maar zijn in feite juist steeds minder betrokken. Publieke manifestatie wordt een medium voor vergetelheid. In plaats van de klassieke zelfvorming, biedt de publieke sfeer nu de mogelijkheid tot zelfverlies. Of beter gezegd, de mogelijkheid tot uitbesteding van de eigen subjectiviteit, aan de interpassieve emotiemachine. Het 'veiligheidsprobleem' in de publieke sfeer is aldus voor een belangrijk deel een probleem van interpassief burgerschap. De moderne burger vindt zichzelf niet meer capabel om subjectief, of interactief, op te treden in de publieke ruimte. Desgewenst weet hij zich goed 'aan te sluiten' bij het lopende publieke proces, maar hij voelt zich niet in staat om in dat proces te interveniëren. De moderne burger wil niet besluiten, maar aansluiten. Hij wil niet optreden, alleen opduiken. Als het gebeurt, wat dan ook, is hij niet voor of tegen, maar simpel 'erbij.' De hedendaagse burger is kort en goed een eenpersoons-flash mob. Hij zoekt bescherming en veiligheid, maar maakt juist daardoor het publieke domein steeds instabieler en onveiliger. Het genot van de dromenon is tegelijk het genot van het verlies van de eigen weerbaarheid, en daarmee die van de publieke sfeer. Deze explosieve interpassiviteit is het werkelijke veiligheidsprobleem van onze samenleving. Bronnen Eija-Liisa Ahtila, 'Real characters, invented worlds'. Expositie in de Tate Modern, Londen, 30 april-28 juli 2002 René Boomkens, De angstmachine, De Balie, Amsterdam 1996 Gabriël van den Brink, Schets van een beschavingsoffensief, Amsterdam University Press, Amsterdam 2004 Jürgen Habermas, Strukturwandel der Öffentlichkeit, Luchterhand, Darmstadt 1962 H.J.A. Hofland, 'Formulieren', NRC Handelsblad 9 januari 2004 Gijs van Oenen, Surplus van illegaliteit, De Balie, Amsterdam 2002 Gijs van Oenen, Ongeschikt recht, BoomJuridisch, Den Haag 2004 Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid, Boom, Amsterdam 2000 Robert Pfaller, Interpassivität. Studien über delegiertes Genießen, Springer Verlag, Wenen/New York 2000 Robert Pfaller, Die Illusionen der anderen. Über das Lustprinzip in der Kultur, Suhrkamp, Frankfurt 2002 Gerhard Schulze, Die Erlebnisgesellschaft. Kultursoziologie der Gegenwart, Campus, Frankfurt/New York 1992 (1997) Richard Sennett, The Corrosion of Character, W.W. Norton, New York 1998 (Ned. vertaling: De flexibele mens). WRR, Waarden, normen en de last van het gedrag, Amsterdam University Press, Amsterdam 2003 Slavoj Žižek, The Puppet and the Dwarf, MITpress, Cambridge (Mass.) 2003